Het houden en kweken van dwergcichliden
Robert Van Mossevelde kwam ons die avond spreken over de dwergcichliden, visjes die hij jaren kweekte en waar hij duidelijk een boontje voor heeft. Aan de hand van vele schitterende dia’s van niet minder schitterende visjes kregen we een overzicht van de soorten dwergcichliden – dit zijn cichliden die minder dan 10 cm lang worden – van de biotopen waarin zij voorkomen en van hun kweekgedrag. Een eerste vaststelling is dat vele dwergcichliden in het gezelschapsaquarium gehouden kunnen worden, in gezelschap van karperzalmpjes, labyrintvissen, killievissen en dergelijke. De meeste dwergcichliden zullen zich ophouden in de onderste laag van het aquarium, waar de zalmpjes en labyrintvissen veelal de bovenste waterlaag bewonen. Bovendien zijn ze – buiten de broedperiode – rustige en vredelievende visjes.
Ze worden in vele biotopen teruggevonden: In het Tanganjikameer vinden we de schelpbewonende Neolamprologus ocellatus, de N. bricardi ( prinses van Burundi ) en Lamprologus leleupi, en de Julidochromis transcriptus en J. ornatus.
Uit West-Afrika kennen we de Pelvicachromissoorten, de meeste bekende is de kersenbuikcichlide, maar ook P. humilis, P. subocellatus, P. thomasi, P. taeniatus (met een tiental ondersoorten of varianten) zijn zeker de moeite om eens een bakje voor in te richten.
En in het Amazonegebied worden de Apistogrammasoorten gevangen: A. macmasteri, A. agassizi, A. cruzi, A. steindacheri, alsook Microgeophagus ramiresi (de Ramizerie), M. altispina, Dicrossus filamentosa (schaakbordciclide) en D. maculata, Latacara curviceps, L. dorsifer en de Nannocara anomala, ‘de grootste sukkelaar van de vissenfamilie’: het mannetje krijgt zowel voor als na de eileg slaag van het vrouwtje, dus massief schuilplaatsen voorzien of meneer tijdig in veiligheid brengen.
De meeste van deze vissen zitten in de verkoopbakken in de winkel als ‘grijze muizen’: bang en helemaal niet op kleur, maar laat je daardoor niet ontmoedigen: als je ze in een goed aangeplant aquarium, met aangepaste schuilmogelijkheden zet met krachtige voedering worden het echte juweeltjes, zoals de vissen die we op het diascherm konden zien.
Voor de kweek is het aan te bevelen de vissen apart te zetten, weliswaar met een of enkele ’target’- vissen, waarop het mannetje zijn territoriumdrift kan botvieren, ander ambeteert hij het vrouwtje maar. De eileg gebeurt bij open – substraat broeders op kienhout of op een vlakke steen. Bij beschut – substraat broeders zal het afzetten op de rand van een bloempotje, of in de kokosnoot plaats vinden. De eitjes worden bewaaierd, bij het kippen worden de jongen verplaatst en een prachtig moment voor de aquariaan (en zeker voor de fotograaf) is het moment waarop de jongen, in gezelschap van hun ouders de eerste uitstapjes buiten hun schuilplaats wagen.
Het is aangeraden de jonge visjes zeer frequent te voederen, bij voorkeur tienmaal per dag en ook zeer regelmatige waterverversingen uit te voeren. Op die manier groeien de jongen snel en gelijkmatig op. De spreker is levend voer fanaat wat blijkt uit de uitstekende gezondheid en de prachtige kleuren van zijn vissen, en inderdaad, in de koffer van zijn wagen ligt een vlooiennet en een emmertje (QED*).
Een tip die de spreker voor ons had was het gebruik van muggengaas om de vissen uit een beplant aquarium te kunnen uitvangen, zonder alle planten te moeten verwijderen. Als je een stuk gaas vastmaakt aan twee stukken filterbuis, deze in het aquarium zet met een kant vastgestoken tegen de voorruit. Als je vervolgens de vissen (na één dag niet te voederen) aan de voorruit voedert, dan kan je het gaas met behulp van de andere filterbuis rond de vissen naar de voorruit brengen en vastprikken. Zo zijn de (meeste) vissen met een visnetje eenvoudig uit te scheppen.
Met dank aan Robert Van Mossevelde voor een uitmuntende voordracht, niet alleen met prachtige beelden, maar ook met de ervaringen, waar we allen weer wat rijker aan zijn geworden.
Ortwin
* QED: Quod erat demonstrandum, Latijn: wat bewezen (aangetoond) moest worden